Om gek van te worden. Dagen heeft hij nauwelijks kunnen slapen. Geen schim meer van de man die hij was voor het gebeurde. Geen idee waar hij is, laat staan waarom. Er is een zwartheid in zijn hoofd. Een echoloos bestaan. Kleuren dringen zich op, verdringen zich rond de duisternis. Er is een besef van een leven voor de slapeloosheid. Een kleine straal licht. Het bed licht op in de voortdurende nacht die zich blijkbaar niet alleen in zijn hoofd afspeelt maar ook rondom hem. Hij weet dat hij niet alleen is in deze ruimte. Rechts van hem is een muur die geen muur is maar een groot, niet al te dik doek. Tot kniehoogte boven de grond. Voorbij dat doek is ook iets dat leeft. Dat woelt in zijn bed. Dat af en toe kreten slaakt geen woorden. Een zware stem.
Hij weet nog dat hij hier ontwaakte en dacht dat hij dreef op water. Dat gevoel is intussen verdwenen. Het duurde even voor hij zichzelf toestond om rechtop te zitten. Het waren intuïtieve handelingen. Daarna ging hij voorzichtig staan. Zonk niet weg. Er was grond onder zijn voeten. Het voorzichtige schuifelen begon. Eerst onbewust. Later begon het tellen. Tien schuifels vooruit. Tien terug. Vijftien opzij. Het was iets van bewustzijn dat terugkeerde. Hij koesterde die gewaarwording. Iets zei hem dat het zou helpen. Het tellen zou helpen de weg terug te vinden in zijn hoofd. Wie was hij. Hoe lang was hij wie hij was? Hij realiseerde zich dat hij zichzelf vragen stelde. En besloot dat als hij daartoe in staat was, het hem ook moest lukken om zichzelf verder te reconstrueren.
Daarna was het een tijd stil in zijn hoofd. Hij nam waar dat hij ademde, een zware adem met lange teugen. Toen, zomaar zonder aanleiding een woord dat hij op dat moment absoluut niet gebruikte wist hij dat hij met zijn hoofd tegen een muur had gebonkt, onophoudelijk tegen een muur tegen een spiegel die brak en dat er stemmen rond hem hadden gedanst de duivel moest het geweest zijn en andere demonen die zich zo lang hadden koest gehouden hij had een bijbels gevecht met ze geleverd met een stoel gezwaaid om ze van zich af te houden en daarbij dingen van de muur geslagen en ook de stoel met kracht door het raam van dubbelglas geworpen splinters glas als pijltjes licht vlogen om zijn hoofd daarna blauwe lichten wit licht dat in zijn ogen scheen stemmen die tegen hem praten stemmen waar angst en ongeloof in doorklonken en daarna niets en daarvoor die rare zwartheid en sindsdien het niet-slapen.
Het was een moment van blij dat hij dit in elk geval weer besefte. Hij hoopte dat zijn zoon hoezo zijn zoon, had hij een zoon, nooit geweten, maar wel handig als het zo zou zijn zou langskomen wie weet kon die hem.../
|
|